„De constructie van Europa na de oorlog is uniek. Het is een eenheid, […] een gemeenschap, die niet op de macht is gebaseerd maar op het recht. […] De dramatische veranderingen, die zich in ons deel van de aarde sinds 1989 hebben voltrokken, plaatsen ons voor een volledig nieuwe, wellicht zelfs even grote opgave als die, waar we in 1945 voor stonden. De kernvraag is, hoe we de beide moeilijke taken, waarvoor wij nu staan, aankunnen - de vreedzame vereniging van Oost en West en verdere versterking van de Europese Unie, […] We staan zodoende in Europa voor de opgave, de nationale identiteiten tot gelding te doen komen, zonder de gevaren van het nationalisme en de machtspolitiek op te roepen. We dienen op te passen, dat we niet de fouten van het verleden maken en moeten ons bezinnen op dat wat Europa tot Europa maakt, op de waarden en de opvattingen, welke de basis van onze civilisatie vormen. Daaraan nemen ook de volkeren van Europa deel, die nog niet tot de unie behoren. Met hen moeten wij een weg naar de toekomst uitstippelen. Velen schrikken daarvoor terug uit angst voor de grote problemen en de hoge kosten, die naar hun verwachting daardoor op hen afkomen. De scheppers van de Europese Gemeenschap dachten zo niet. Zij waren zich ervan bewust, dat korte termijn belangen soms voor het grotere belang van vrede en samenwerking dienen te wijken.”